Buiten de norm zoeken: Nieuwe routes naar inclusieve casting
Betogend verslag
Als onderdeel van het programma van het Nederlands Theater Festival, in samenwerking met Need For Legacy, nam ik deel aan de break-out sessie Colorblind Casting, georganiseerd door NFL en Dawn Collective. Deze sessie is onderdeel van een bredere inspanning om inclusieve praktijken binnen theater en film niet alleen zichtbaar te maken, maar ook structureel te verankeren. Vanuit mijn positie als onderzoeker van Need For Legacy bewoog ik vanuit mijn ervaring als maker en als gespreksleider: ik luisterde naar hoe beleid, praktijk en perspectief elkaar raken wanneer het gaat over representatie, en ging in gesprek met verschillende mensen uit de theaterwereld.
Nieuwe dynamieken en pionierswerk
Een centrale vraag die tijdens de sessie werd gesteld door een vertegenwoordiger van een castingbureau luidde: “Hoe borg je kwaliteit als spelers niet via formele opleidingen binnenkomen?” “En hoe zorg je dat inclusieve praktijken niet tijdelijk blijven, maar structureel worden?” Dit leidde tot een levendige discussie. Een programmamaker vertelde hoe ze talent vond in sportscholen, rap battles en jongerencentra. Door jongeren van kleur te ontmoeten in hun eigen leefwereld en netwerken te betrekken die buiten het bereik van kunstopleidingen vielen, ontstond er een nieuwe dynamiek. Zo kreeg een generatie spelers die anders misschien onzichtbaar was gebleven een plek op het podium. Dit was nodig, vonden zij, omdat traditionele opleidingen door systemisch beleid vaak nauwelijks toegankelijk zijn voor jongeren van kleur. Andere sprekers benadrukten dat veel talenten zich niet eens aanmelden, omdat ze zichzelf niet terugzien in de sector en de opleidingen niet als ruimte van veiligheid, erkenning of mogelijkheid ervaren, iets wat ik uit eigen ervaring kon bevestigen.
Makers die buiten de traditionele netwerken zoeken, werken vaak veel creatiever en flexibeler dan het bestaande systeem. Voor hen maakt het niet uit dat een speler geen formele opleiding heeft gevolgd; kwaliteit kan op andere manieren worden erkend. Een voorbeeld dat tijdens de sessies werd benoemd, was simpelweg dat een speler die drie keer heeft gespeeld ‘ervaren’ kan worden genoemd.
Als maker van kleur die een kunstacademie doorliep, heb ik mezelf vaak afgevraagd wie eigenlijk bepaalt wat kwaliteit is. Pas later begreep ik hoe diep structureel racisme en koloniale structuren in instellingen verankerd zijn. Met mijn diploma in handen was ik ineens ‘kwaliteit’: een product dat door de poortwachters van het Witte Instituut was goedgekeurd. Jaren later, toen ik zelf op zoek ging naar talent van kleur, drong het werkelijk tot me door dat ik geen norm was, maar een uitzondering, een van de weinigen die door diezelfde poort was gelaten.
Het zoeken van talent buiten de norm kan worden gezien als een manier van ontmantelen van koloniale structuren in huidige systemen: het doorbreekt gevestigde regels en biedt nieuwe routes naar kwaliteit en daardoor ook inclusiviteit. Een spreker gaf aan dat theaterarchieven tonen dat alternatieve methoden al langer bestaan en waardevol zijn om uit te leren en te implementeren in hedendaagse praktijk. Het viel mij op dat deze manier van buiten de norm casten vaak werd geïnitieerd door pioniers, mensen van kleur, uit een noodzaak voor authenticiteit en culturele erkenning. Het bracht ook een belangrijke realisatie met zich mee: wij waren altijd al aanwezig. Voor wie écht zoekt en ziet, duiken we op tussen de regels van geschreven geschiedenissen en in de achterste, zuurvrije mappen van archiefkamers.
Van casting tot culturele toe-eigening
In de mode-industrie zien we een vergelijkbare dynamiek, bekend als ‘street casting’: modellen die buiten agentschappen worden ontdekt en ingehuurd. Toen ik als creative director werkte voor een opkomend streetwear-merk, stuitte ik op een probleem: modellen van kleur waren nauwelijks vertegenwoordigd in Nederlandse agencies. Bovendien wilden agentschappen hun ‘agency modellen’ niet naast onze ‘street cast’ modellen zien in campagnes, want ‘kwaliteit moest bewaakt worden’. Alles wat afweek van het witte heteronormatieve ideaal kreeg de sticker ‘street’ opgeplakt, als een seizoens sale bij een fast fashionketen. Los van het vechten tegen het ‘streetwear’-label, vochten we ook met agenten om talent van kleur te tekenen en voerden de druk hoog op. We weigerden met talent te werken dat niet van kleur was, dit was tenslotte waar het merk voor stond. We gingen zelf op pad: ‘street casten’ of nieuw ontdekte modellen uit Londen en Parijs boeken, en hielden vol totdat Nederlandse agencies inzagen dat ze kapitaal misliepen. Pas toen kwam er inclusieve representatie, niet vanzelf, maar door druk van buitenaf.
We zijn ver gekomen als het aankomt op color conscious casting. Toch blijft er een spanningsveld. Modehuizen laten zich gretig inspireren door inheemse identiteiten of Afrikaanse esthetiek, maar de ontwerpen worden nog steeds vooral door witte modellen gepresenteerd. Dit leidt tot culturele toe-eigening: symbolen en kennis uit gemeenschappen worden gebruikt zonder dat de oorspronkelijke makers of gemeenschappen er zeggenschap of economisch profijt van hebben.
Een recent voorbeeld is de Mexicaanse staat Oaxaca die Adidas aansprak vanwege een schoen gebaseerd op de traditionele huarache-sandal, wat resulteerde in een ‘gecancelled’ product. Hoewel de Mexicaans-Amerikaanse ontwerper Willy Chavarría betrokken werd bij het design, blijft representatie niet automatisch rechtvaardig: de macht over productie, winstverdeling en credits blijft ongelijk verdeeld, en het erfgoed wordt gebruikt zonder dat de gemeenschap daar volledige zeggenschap over heeft. Grote corporaties denken vaak hun acties te kunnen rechtvaardigen door het inzetten van diaspora-individuen vanuit bepaalde gemeenschappen, maar dit voorval laat zien dat dit niet altijd genoeg is.
Parallellen in theater
In theater zien we vergelijkbare patronen. Verhalen, dialecten, kledingstijlen of rituelen van gemarginaliseerde groepen worden soms gebruikt om authenticiteit of diversiteit uit te stralen, terwijl de mensen uit die gemeenschappen niet aan tafel zitten als schrijvers, dramaturgen, regisseurs of producenten. Een personage met een migratieachtergrond casten is niet genoeg als de culturele context waaruit dat personage komt niet wordt erkend of gedragen door mensen met die levenservaring. Zo ontstaat geen representatie, maar extractie: culturele elementen worden ingezet, terwijl zeggenschap, erkenning en economische waarde elders terechtkomen.
Een ander voorbeeld is de jeugdserie Kofi’s Tori, gesteund door de NPO. Hoewel het doel van de serie was kinderen te informeren over het slavernijverleden op een moderne manier, lag de uitwerking gevoelig bij het publiek. Ondanks de betrokkenheid van een diaspora-regisseur en acteurs uit de lokale gemeenschap ontstond ophef: sommige elementen werden door leden van de gemeenschap als ongevoelig ervaren. Dit laat zien dat representatie niet alleen draait om wie het verhaal maakt, maar ook om hoe het verhaal wordt ontvangen en gedragen door de gemeenschappen waar het over gaat.
Ook diaspora kan namelijk bepaalde privileges met zich meedragen. Net zoals in het geval van Willy Chavarría wordt er vaak wel samenwerking gezocht met lokaal talent, maar blijven zij buiten de daadwerkelijke uitvoering of de besluitvorming van het project. Zeker wanneer er wordt gewerkt met grote corporaties is er een extra gevoeligheid die bewaakt moet worden: de dunne lijn tussen culturele toe-eigening en commerciële commodificatie.
Ik denk dat het essentieel is om gesprekken tussen lokaal en diaspora-talent actief te ondersteunen, zodat culturele blinde vlekken tijdig kunnen worden gesignaleerd. Corporaties en instituten gaan er vaak van uit dat het inhuren van diaspora-individuen voldoende is om culturele sensitiviteit te waarborgen, terwijl in werkelijkheid zowel diaspora als lokaal talent voortdurend van elkaar leren. Hoewel diaspora bepaalde privileges heeft, betekent dit niet dat zij automatisch inzicht hebben in lokale nuances. Het opschonen van culturele blinde vlekken vraagt om kritische reflectie, voortdurende dialoog en de bereidheid om elkaar te bevragen — juist dit vormt een waardevolle stap in het dekoloniseren van bestaande structuren, vooral in samenwerkingen met grote corporaties en instituten.
Van mode naar theater en film: de context telt
De lessen uit de altijd gehaaste mode-industrie laten zien dat diversiteit niet vanzelfsprekend is en dat zichtbare representatie alleen niet genoeg is. In theater en film gaat het niet alleen om wie op het podium of voor de camera staat, maar ook om wie verhalen schrijft, regisseert, produceert en achter de schermen werkt. Culturele nuances en context zijn onvermijdelijk; zonder bewustzijn kan colorblind of zelfs color conscious casting leiden tot misrepresentatie of onveiligheid voor spelers en makers van kleur.
Wat me tijdens de break-out sessie raakte, was hoe makers buiten de traditionele netwerken nieuwe talenten vinden en nieuwe routes bewandelen. Het toont dat het huidige systeem nog steeds tekortschiet en dat verandering niet alleen van individuen mag afhangen, maar systematisch verankerd moet worden.
Naar systemische inclusiviteit
Echte verandering vraagt om structurele aanwezigheid in alle lagen: schrijvers, regisseurs, productie, techniek, grime. Leiderschap speelt een cruciale rol: beleid, protocollen en een cultuur die luistert naar publiek en gemeenschappen zijn essentieel. Archieven en eerdere experimenten bieden inspiratie. Door te leren van eerdere initiatieven en gesprekken met gemeenschappen vanaf het begin van een proces, kan het systeem worden aangepast zodat inclusiviteit en color-conscious werken op alle lagen een norm worden.
De break-out sessie bracht hoopvolle voorbeelden van pionierswerk: makers die buiten de traditionele netwerken talent ontdekten en ruimte creëerden voor spelers die anders onzichtbaar zouden blijven. Tegelijkertijd toont het hoeveel extra werk nodig is om structurele verandering te realiseren.